Die Großmacht Spanien im Rhein-Maas Raum 1580-1630 – De grootmacht Spanje in de regio Maas-Rijn tussen 1580 en 1630.

19/11/202220/11/2022

19.11./15:00: Abschlussdiskussion

Dr. Michael Kaiser erfragt in der Diskussion die Bedeutung von Frederik Pithan, einem Festungskommandanten der Generalstaaten in Jülich. Guido von Büren erläutert in diesem Zusammenhang, dass der von Wilhelm von Oranien befohlene Truppenabzug zu frühzeitig gewesen sei. Dadurch kam es unter Pithan zu verheerenden Verlusten, die mit seinem Talent als Festungskommandanten aber wenig zu tun hatten. Die Diskussion macht deutlich, dass aktuelle Forschungsarbeiten zu Pithans Persönlichkeit fehlen.

Der Vortrag von Prof. Dr. Ulrike Gehring wird nochmals unter Berücksichtigung des Repräsentationsanspruches der Bilder diskutiert. Inwieweit hatten die vorgestellten Bilder eine repräsentative Funktion des Herrscherhauses inne? Die Rednerin verdeutlicht, dass die Werke in erster Linie zur Repräsentation dienten. Die unterschiedliche Darstellung vom selben Ereignis durch verschiedene Akteure belegt diese These nochmals. Des Weiteren wird darauf hingewiesen, dass die ingenieurs- und naturwissenschaftliche Herangehensweise an die Gemälde auch schon im vorherigen Jahrhundert aufgetreten ist. Auch die in einem Bild gemeinsam auftretenden Zeitebenen werden positiv hervorgehoben. Beide Vorträge widmeten sich grundlegend der “Beherrschung des Raumes”. Sowohl die Vermessung in der Malerei, als auch die räumliche Beherrschung durch Festungen sind dabei Zeichen der neuen Rationalität im 17. Jahrhundert.

Prof. Dr. Ralf-Peter Fuchs und Prof. Dr. Ute K. Boonen bedanken sich bei allen Beteilgten für die aufschlussreiche Tagung, in der die gelebte Mehrsprachigkeit geglückt ist.

Afsluitende discussie

In de discussie vraagt dr. Michael Kaiser naar de betekenis van Frederik Pithan, vestingcommandant van de Staten-Generaal in Jülich. Guido von Büren legt in dit verband uit dat de door Willem van Oranje bevolen terugtrekking van de troepen te vroeg was. Dit leidde tot verwoestende verliezen onder Pithan, die echter weinig te maken hadden met zijn talent als vestingcommandant. De discussie maakt duidelijk dat het huidige onderzoek naar de persoonlijkheid van Pithan ontbreekt.

De lezing van Prof. Dr. Ulrike Gehring zal opnieuw worden besproken met betrekking tot de representatieve claim van de afbeeldingen. In hoeverre hadden de gepresenteerde schilderijen een representatieve functie van de heersende macht? De spreker verduidelijkt dat de werken vooral een representatief doel dienden. De verschillende voorstellingen van dezelfde gebeurtenis door verschillende actoren bewijst deze stelling eens te meer. Bovendien wordt erop gewezen dat de technische en wetenschappelijke benadering van de schilderijen pas in de vorige eeuw is verschenen. De temporele niveaus die samen in één schilderij voorkomen worden ook positief benadrukt. Beide lezingen waren fundamenteel gewijd aan de “beheersing van ruimte”. Zowel het opmeten in de schilderkunst als de ruimtelijke beheersing door vestingwerken zijn tekenen van de nieuwe rationaliteit in de 17e eeuw.

Als laatste bedanken Prof. Dr. Ralf-Peter Fuchs en Prof. Dr. Ute K. Boonen alle deelnemers voor de informatieve conferentie, waarin meertaligheid in actie een succes was.

19/11/202219/11/2022

19.11./14:30: Der Achtzigjährige Krieg als Katalysator für das Befestigungswesen am Niederrhein in der Zeit in der Zeit um 1600

Guido von Büren, Mitarbeiter am Museum Zitadelle Jülich, referiert über die Bedeutung des Achtzigjährigen Krieges für den Festungsbau am Niederrhein. Zunächst hebt er hervor, dass der spanisch-niederländische Krieg auf das Festungswesen am Niederrhein einen eklatanten Einfluss ausübte.

Zur Mitte des 16. Jahrhunderts veränderte sich der Festungsbau, der die mittelalterliche Bauweise von dünnen und hohen Mauern allmählich ablöste. Mit den Festungen ging man nun mehr in die Ebene bzw. in die Tiefe und baute zudem breiter, um Geschütze platzieren zu können. Das neue “Bastionärsystem” wurde von den Habsburgern auf breiter Ebene übernommen, wobei beachtet werden muss, dass andere Faktoren wie die Bewaffnung dieser Festungen die Entwicklung beeinflussten. Dies hat quellenkritische Implikationen zur Folge, da man der Erfolgsgeschichte aus den Traktaten, die zu dem neuen Festungssystem Informationen lieferten, aufgrund der oben genannten, externen Faktoren nicht unkritisch folgen sollte. Traktate bildeten oft, wie sich unter anderem am Beispiel Adam Freitags zeigt, idealtypische Festungsgrundrisse ab.

Das neue “Bastionärssystem” wurde stetig modifiziert. Entgegen des neuen habsburgischen Systems entstand schnell das sogenannte Niederländische Festungssystem, dass sich beispielsweise durch breite Wassergräben auszeichnete. Wilhelm V. beschrieb bereits vor dem Landtag in Jülich ein Phänomen, dass den Festungsbau begünstigte: Jülich sei ein “offen Land” und bräuchte deswegen eine Festung.

Franz Hogenberg bildete Neuss als festungslose Stadt ab – obwohl Neuss für den Kölner Kurfürsten eine große Bedeutung besaß. Die Belagerung von 1586 stellte Hogenberg bildwirksam dar, was sein Bild verfälschte. Dies fällt im Vergleich mit anderen, weniger auf die Publikumswirksamkeit gepolten Karten auf. Dieser Umstand zeigt erneut die Bedeutung von der quellenkritischen Untersuchung der Festungsgeschichte.

Ein Hauptgrund der Massierung von Festungen im Niederrheinraum war die Nachschubroute der Spanier in die Niederlande, die sie zu schützen suchten. Besonders die Zitadelle in Jülich, so der Referent, nimmt eine Sonderrolle ein, da die Zitadelle weitgehend im Bauzustand des 16. Jahrhunderts heute erhalten ist und somit gutes Quellenmaterial liefert. Die Festung Jülich erlebte zwei große Belagerungen, die die Festung jedoch nie zerstörten.

De Tachtigjarige Oorlog als katalysator voor de bouw van vestingwerken aan de Nederrijn rond 1600

Guido von Büren, medewerker van het Museum Zitadelle Jülich, vertelt over de betekenis van de Tachtigjarige Oorlog voor de vestingbouw aan de Nederrijn. Ten eerste benadrukt hij dat de Spaans-Nederlandse oorlog een opvallende invloed had op de vestingwerken in het Nederrijnse gebied.

In het midden van de 16e eeuw veranderde de vestingbouw, waarbij de middeleeuwse bouwstijl van dunne en hoge muren geleidelijk werd vervangen. De vestingen werden nu meer op niveau of in de diepte gebouwd en waren ook breder zodat er kanonnen geplaatst konden worden. Het nieuwe “bastionsysteem” werd door de Habsburgers algemeen toegepast, hoewel moet worden opgemerkt dat andere factoren zoals de bewapening van deze forten de ontwikkeling hebben beïnvloed. Dit heeft bronkritische implicaties, aangezien men niet kritiekloos het succesverhaal kan overnemen van de traktaten die informatie verstrekken over het nieuwe vestingstelsel vanwege de bovengenoemde externe factoren. In traktaten werden vaak ideaaltypische vestingplattegronden afgebeeld, zoals onder meer te zien is in het voorbeeld van Adam Freitag.

Het nieuwe “bastionsysteem” werd voortdurend aangepast. In tegenstelling tot het nieuwe Habsburgse systeem ontstond al snel het zogenaamde Hollandse vestingstelsel, dat bijvoorbeeld werd gekenmerkt door brede grachten. Al voor de Landtag in Jülich beschreef Willem V een fenomeen dat de bouw van forten in de hand werkte: Jülich was een “open land” en had daarom een fort nodig.

Franz Hogenberg schilderde Neuss af als een vestingloze stad – hoewel Neuss van groot belang was voor de Keulse keurvorst. Hogenberg beeldde het beleg van 1586 af met picturale effecten, die zijn beeld vertekenden. Dit is opvallend in vergelijking met andere kaarten die minder gericht zijn op publieke aantrekkingskracht. Deze omstandigheid toont opnieuw het belang aan van de bronkritische studie van de geschiedenis van het fort.

Een van de belangrijkste redenen voor de opeenhoping van forten in het gebied van de Nederrijn was de aanvoerroute van de Spanjaarden naar de Nederlanden, die zij wilden beschermen. Volgens de spreker neemt de citadel in Jülich een bijzondere rol in, omdat deze grotendeels bewaard is gebleven in haar zestiende-eeuwse bouwtoestand en dus goed bronmateriaal oplevert. De vesting Jülich onderging twee grote belegeringen, die de vesting echter nooit verwoestten.

19/11/202201/12/2022

19.11/14.00: Mit des Adlers Augen. Zur bildlichen Evidenz optischer Fernerkundungssysteme im Achtzigjährigen Krieg

Prof. Dr. Ulrike Gehring hat die Professur für Kunstgeschichte der Moderne an der Universität Trier inne und rückt in ihrem Vortrag die bildliche Evidenz optischer Fernerkundungssysteme im Achtzigjährigen Krieg in den Fokus.

Anhand der niederländischen Historien- und Schlachtenmalerei des 17. Jahrhunderts zeichnet die Referentin eine (nicht nur kunst-)historische Entwicklung nach, die sowohl Einfluss auf die Malerei als auch auf die Wahrnehmung und Erschließung von Zeit und Raum hatte. So bieten vor allem die Kompositionen aus Karte und Bild von Pieter Snayers Informationen, die über das dargestellte historische Ereignis weit hinausgehen und auf einem Darstellungsverfahren der Gleichzeitigkeit von Ungleichzeitigkeit beruhen. Als offizieller Schlachtenmaler der Habsburger-Monarchie erscheint die Schlacht in seinem Gemälde La infanta Isabel Clara Eugenia en el sitio de Breda beispielsweise “als Hintergrundfolie einer überlegenen Habsburgermacht”. Raumtiefe war hier durch das Zusammenwirken von Militärkartografie und Kunst geprägt und wurde durch den “erhöhten Blick eines Feldherrns” und durch die Aneinanderreihung verschiedener Landschaftsaspekte geschaffen. Aus diesem Grund schien es unerheblich, dass Snayers nie an einer Schlacht teilgenommen hatte, zumal er seine Informationen von Künstlerkollegen, Offizieren und Feldherrn vor Ort bekam. Darüber hinaus weist Gehring auf den Einfluss zeitgenössischer Handbücher und wissenschaftlicher Literatur hin, indem Fortschritte in der Kartografie- und Messtechnik sowie neue physikalische Erkenntnisse hinsichtlich Navigation, Nautik u.a. in der Landschaftsmalerei verarbeitet wurden.

Im zweiten Teil des Vortrags wird der multiperspektivisch-gestaffelten Raumerfahrung bei Snayers die “Aufwertung des Terrains” im Medium der Traktatliteratur sowie in Werken von Künstlern wie Wilhelm Ferdinand Pauwels, Daniel Specklin und Pieter Wouwerman gegenüber gestellt. Dabei wird deutlich, dass in den nördlichen Provinzen eine andere Perspektive eingenommen wurde und Geländekenntnisse und topografische Eigenschaften im Vordergrund standen.

Ab 1600 änderte sich mit der Kriegstechnik und der Kartografie auch der Blick auf die Landschaft, indem Schlachtengemälde Modernisierungsprozesse der Kriegstechnik und des Fortifikationswesens widerspielen, die dargestellten Landschaften gleichsam flacher und die damit verbundenen Horizonte erweitert wurden. Dies hatte auch Einfluss auf die zivile Landschaftsmalerei. Jacob van Ruisdaels kreierte beispielsweise einen eher nach oben gerichteten Blick auf eine “nationale Landschaft”, die in ein Raumkontinuum eingebettet scheint und mit dem Distanzsraum Snayers kontrastiert.

Aus diesen Beobachtungen leitet die Referentin drei wesentliche Anschlussthesen ab: 1. Die Entstehung der Landschaft als autonome Wertung der Kunst stand in engem Zusammenhang mit der Historienmalerei 2. Künstler und Wissenschaftler bemühten sich gleichermaßen um eine rationale Ordnung der Natur 3. Künstler und Ingenieure entwickelten Vorstellungen für einen Raum für den die Naturwissenschaften noch keinen Begriff hatten. Insofern sei die das künstlerische Sehen über eine räumliche Entgrenzung der “Debatte über die Entgrenzung der Welt” vorangegangen.

Met adelaarsogen. Over het beeldmateriaal van optische afstandswaarnemingen in de Tachtigjarige Oorlog

Prof. Dr. Ulrike Gehring is hoogleraar moderne kunstgeschiedenis aan de universiteit van Trier en zal zich in haar lezing concentreren op het picturale bewijs van optische afstandswaarnemingen tijdens de Tachtigjarige Oorlog.

Aan de hand van de 17e-eeuwse Nederlandse geschiedenis en slagschilderkunst traceert de spreker een (niet alleen kunst)historische ontwikkeling die invloed had op zowel de schilderkunst als op de perceptie en ontwikkeling van tijd en ruimte. Pieter Snayers’ composities van kaart en beeld bieden vooral informatie die veel verder gaat dan de afgebeelde historische gebeurtenis en berusten op een representatie proces van gelijktijdigheid en van niet-gelijktijdigheid. Als de officiële gevechtsschilder van de Habsburgse monarchie verschijnt de strijd in zijn schilderij La infanta Isabel Clara Eugenia en el sitio de Breda bijvoorbeeld “als een achtergrondverhaal voor een superieure Habsburgse macht”. Ruimtelijke diepte werd hier gekenmerkt door de interactie tussen militaire cartografie en kunst en werd gecreëerd door de “verheven blik van een commandant” en door het naast elkaar plaatsende contrast van verschillende aspecten van het landschap. Daarom leek het irrelevant dat Snayers nooit had deelgenomen aan een veldslag, vooral omdat hij zijn informatie kreeg van collega-schilders, officieren en veldcommandanten ter plaatse. Bovendien wijst Gehring op de invloed van eigentijdse handboeken en wetenschappelijke literatuur, in die zin dat vooruitgang in cartografische, andere meettechnieken en nieuwe natuurkundige bevindingen betreffende navigatie, nautische wetenschap, enz. in de landschapsschilderkunst werden verwerkt.

In het tweede deel van de lezing wordt Snayers’ multi-perspectivische, gespreide ruimtebeleving afgezet tegen de “eerbied van het terrein” in het medium van de traktaatliteratuur en in werken van kunstenaars als Wilhelm Ferdinand Pauwels, Daniel Specklin en Pieter Wouwerman. Het wordt duidelijk dat in de noordelijke provincies een ander perspectief werd gehanteerd en dat de kennis van het terrein en de topografische kenmerken op de voorgrond stonden.

Vanaf 1600 veranderde de kijk op het landschap ook met de oorlogstechnologie en de cartografie, in de zin dat slagschilderijen moderniseringsprocessen van oorlogstechnologie en fortificatie weerspiegelen, de afgebeelde landschappen als het ware platter werden en de horizonten die ermee samenhingen breder werden. Dit had ook invloed op de civiele landschapsschilderkunst. Jacob van Ruisdaels creëerde bijvoorbeeld een meer naar boven gericht beeld van een “nationaal landschap” dat ingebed lijkt in een ruimtelijk aanhoudend landschap en contrasteert met de verre ruimte van Snayer.

Uit deze observaties leidt de spreker drie essentiële verbindende stellingen af: 1. het ontstaan van het landschap als autonome waardering van de kunst was nauw verbonden met de historische schilderkunst 2. kunstenaars en wetenschappers hielden zich in gelijke mate bezig met een rationele ordening van de natuur 3. kunstenaars en ingenieurs ontwikkelden ideeën voor een ruimte waarvoor de natuurwetenschappen nog geen concept hadden. In dit opzicht ging de artistieke visie van een ruimtelijke ontbinding van grenzen vooraf aan het “debat over de ontbinding van grenzen in de wereld”.

19/11/202219/11/2022

19.11./13:45: Grußwort durch Herrn Generalskonsul Peter Schuurmann, Niederländische Botschaft

Herr Generalkonsul Peter Schuurmann beginnt sein Grußwort mit seinen eigenen Erfahrungen mit dem Geschichtsstudium, welches er vor seinem Studium der europäischen Wirtschaft begann. In seiner Funktion berichtet er heute über das niederländische Generalskonsulat in Düsseldorf, das bereits seit 1900 besteht. In seiner Ansprache macht Schuurmann die vielseitigen Verknüpfungen zwischen Deutschland und den Niederlanden, besonders in der Rhein-Maas Region, deutlich.

Wirtschaftliche Zusammenarbeit, Mobilität, Bildung, Sicherheit und Kultur: Das gemeinsame Ziel ist es die Lebensqualität entlang der Grenze zu verbessern. Für diese grenzüberschreitende Zusammenarbeit, so Schuurmann, müssen alle BürgerInnen einbezogen werden. Für die Zukunft sieht er ausgezeichnete Möglichkeiten innerhalb der Grenzregion.

“Een goede buur is beter dan een verre vriend” – “Ein guter Nachbar ist besser als ein ferner Freund” so lautet ein niederländisches Sprichwort.

Welkomstwoord van Peter Schuurmann, Consulaat-Generaal Düsseldorf

Peter Schuurmann begint de lezing met zijn eigen ervaringen met de studie geschiedenis, waarmee hij begon voordat hij Europese economie ging studeren. In zijn functie vandaag de dag brengt hij verslag uit over het Nederlandse consulaat-generaal in Düsseldorf, dat sinds 1900 bestaat. In zijn toespraak maakt Schuurmann de veelzijdige banden tussen Duitsland en Nederland duidelijk, met name in het Rijn-Maasgebied.

Economische samenwerking, mobiliteit, onderwijs, veiligheid en cultuur: het gemeenschappelijke doel is de levenskwaliteit langs de grens te verbeteren. Voor deze grensoverschrijdende samenwerking moeten volgens Schuurmann alle burgers worden betrokken. Voor de toekomst ziet hij uitstekende mogelijkheden in de grensstreek. Hij sluit af met het spreekwoord “een goede buur is beter dan een verre vriend”.

19/11/202219/11/2022

Diskussion 4

In der Diskussion werden nochmals Fragen zu den Spezifika der Stadt Venlo aufgeworfen. Schatorjé betont, dass Landvogt Alexander Farnese eine neue Strategie anwendete. Er verfolgte das Ziel mit jeder neu eroberten Stadt zu verhandeln. Das Ergebnis der Verhandlungen in Venlo war, dass die Protestanten die Möglichkeit hatten noch einige Monate in der Stadt zu bleiben, bevor sie diese verlassen mussten. Er führt außerdem aus, dass Venlo mit seiner Position als königliche Stadt eine Sonderrolle einnahm. Das gesamte Vorgehen stand unter dem Kontext der Rekonsilidierung.

Zu Familie Maarten Schenck erkundigte sich ein Zuhörer, inwiefern die Verlusterfahrungen des Vaters von Maarten Schenck seinen Glauben beeinflussten. Olga van den Broek macht deutlich, dass man nicht sicher sagen kann ob Maarten Schenck aus Glaubensüberzeugung oder politischer Strategie handelte.

Auch eine quellenkritische Frage wurde diskutiert. Die vorhandenen Korrespondenzen Maria Schencks sind stets nur von ihr unterschrieben. Dadurch lässt sich sich die Echtheit der von ihr überlieferten Eindrücke nicht endgültig überprüfen.

Discussie 4

In Venlo was er verzet tegen de Magistraat, omdat deze bestond uit neutralen en gereformeerden. Farnese heeft vanaf 1582 een nieuwe strategie, waarbij hij onderhandelt met elke stad. Hierin is hij mild en vergevingsgezind en in 1586 ontmoet hij oud schepenen in Venlo. Hier is geen enkele zittende schepen of raad aanwezig. De uitkomst van dit verdrag is dat de katholieke Magistraat voor het leven zit en anderen benoemt. De soldaten kunnen vertrekken en gereformeerden moeten binnen een half jaar weg en veel Venlonaren vluchten naar het noorden. Anderen blijven in de stad, maar moeten goed in de gaten worden gehouden. Het verschil zit in de context waarin onderhandeling plaatsvindt, Venlo was een koninklijke stad en die moest terugveroverd worden. De nieuwe Magistraat was goed te overhalen, omdat de nabije stad Roermond afgebrand en kapotgeschoten was. Daardoor werd het contrast met de milde diplomatie van de Spaanse Farnese groter. Het thema verzoening stond centraal bij zijn gesprekken.

Schenck schrijft dat ‘de koning laat mij geloven wat ik wil’, dus hij is waarschijnlijk niet katholiek. In een andere brief schrijft hij dat het juiste geloof uitgedragen moet worden, dus hij gebruikt het in zijn voordeel als het uitkomt. Hij heeft een goede opleiding gehad bij Willem van Oranje en zijn vrouw, dochter van Van Gelre, kwam uit een ondeugdelijke familie. Na de scheiding van haar ouders naar werd ze naar een klooster gestuurd, maar het is onduidelijk hoe lang ze hier heeft gezeten. De communicatie met haar man ging via een bode en dus mondeling.

Er is correspondentie bewaard gebleven tussen Schenck en zijn ondergeschikte, een kapitein die soldaten onder de duim moet houden. Schenck wordt hierin om hulp gevraagd, omdat situaties uit de hand liepen. Vijandige kapiteins schreven over wie waar contributie mocht heffen.

19/11/202219/11/2022

19.11./12.00: In Spaanse dienst. Correspondentie tussen landvoogd Alexander Farnese en krijgsoverste Maarten Schenck van Nijdeggen, 1579-1585

In de volgende lezing vertelt drs. Olga van den Broek over de krijgsoverste Maarten Schenck van Nijdeggen. Van den Broek sluit aan op het verhaal van Jos Schatorjé door dieper in te gaan op de correspondentie van Schenck en landvoogd Farnese, die volgens Van den Broek meer aandacht verdient omdat dit een goede inkijk biedt in de historische periode. De spreker gaat hierbij in op twee aspecten aan de hand van de briefwisseling: inkwartiering en de betekenis hiervan voor vrouwen, en de carrièremogelijkheden in het koninklijke Spaanse leger.

Uit de correspondentie blijkt dat Maarten Schenck van Nijdeggen in 1577 het familieslot in Bleijenbeek innam met staatse troepen. De kasteelvrouw besluit dan naar Kleve te vertrekken, waarop Schenck zijn buit en proviand moet meesturen wat opgelegd werd door landvoogd Alexander Farnese. Maria van Gelre, echtgenote van Schenck, werd toen tot de nieuwe kasteelvrouw benoemd, maar ze maakte zich regelmatig zorgen om het behoud van Bleijenbeek. Bijvoorbeeld toen haar man gevangen werd genomen.

Opmerkelijk genoeg streed Schenck voor zowel de opstandelijke als koninklijke troepen. In 1579 trad Schenck in dienst van de landvoogd Alexander Farnese, die de opstandige Nederlandse gewesten in diende te onderwerpen. De briefwisseling tussen Schenck en Farnese werpt licht op het krijgsbedrijf van het Spaanse leger van binnenuit, met in het bijzonder de verhouding tussen opdrachtgever en uitvoerder. Na zijn diensten bij de inname van Breda kreeg Schenck niet de beloofde promoties, waarna hij overstapte naar het opstandelijke leger.

Van den Broek stelt dat Schenck een typisch voorbeeld lijkt te zijn van een succesvolle krijgsman in zijn tijd.

Im spanischen Dienst. Korrespondenz zwischen Landvogt Alexander Farnese und Kriegsoberst Maarten Schenck van Nijdeggen, 1579-1585

Im nächsten Vortrag spricht Dr. Olga van den Broek über den Kriegsoberst Maarten Schenck van Nijdeggen. Van den Broek knüpft an den Vortrag von Jos Schatorjé an und vertieft die Korrespondenz zwischen Schenck und dem Gouverneur Farnese, die nach Ansicht von Van den Broek mehr Aufmerksamkeit verdient, da sie einen guten Einblick in den historischen Zeitraum bietet. Dabei geht die Referentin auf Grundlage der Korrespondenz auf zwei Aspekte ein: die Einquartierung und ihre Bedeutung für Frauen sowie die Karrieremöglichkeiten in der königlichen spanischen Armee.

Aus der Korrespondenz geht hervor, dass Maarten Schenck van Nijdeggen 1577 mit staatlichen Truppen das Familienschloss in Bleijenbeek einnahm. Die Burgherrin beschloss daraufhin, nach Kleve abzureisen, woraufhin Schenck seine Beute und seinen Proviant mitschicken musste, was ihm von Statthalter Alexander Farnese auferlegt wurde. Maria van Gelre, die Frau von Schenck, wurde daraufhin zur neuen Burgherrin ernannt, sorgte sich aber regelmäßig um den Erhalt von Bleijenbeek, beispielsweise als ihr Mann inhaftiert wurde.

Bemerkenswert ist, dass Schenck sowohl für die aufständischen als auch für die königlichen Truppen kämpfte. Im Jahr 1579 trat Schenck zunächst in den Dienst des Gouverneurs Alexander Farnese, der die rebellischen niederländischen Provinzen unterwerfen musste. Die Korrespondenz zwischen Schenck und Farnese beleuchtet die Kriegsführung der spanischen Armee von innen, insbesondere das Verhältnis zwischen Auftraggeber und Vollstrecker: Da Schenck nach seinen Verdiensten bei der Einnahme von Breda nicht die versprochenen Beförderungen erhielt, wechselte er anschließend zur Rebellenarmee.

Van den Broek argumentiert, dass Schenck ein typisches Beispiel eines erfolgreichen Kriegers seiner Zeit zu sein scheint.

19/11/202219/11/2022

19.11./11.30 Vrede in een burgeroorlog: Venlo 1586 als voorbeeld

Na de koffiepauze wordt het congres voortgezet door een lezing van Jos Schatorjé, voormalig directeur van het Limburgs Museum en promovendus aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Schatorjé illustreert de geschiedenis van Venlo in de jaren 1566-1578 en laat zien dat dit verhaal sterk verbonden is met de rest van de Nederlanden. Volgens Schatorjé zijn er duidelijke manifestaties van opstandig gedrag in Venlo te zien, alvorens de grensstad door de Spanjaarden bezet werd. In de Nederlanden, evenals in Venlo, was de strijd in deze periode eerder een burgeroorlog dan een strijd tegen de Spaanse ‘bezetter’, wat volgens Schatorjé de polarisatie van de Nederlanden kenmerkt.Venlo werd uitgebreid tot vestingstad en bleef dit ook in de daaropvolgende nationale ontwikkelingen. Schatorjé brengt aan de hand van nationale voorbeelden de geschiedenis van Venlo in kaart, met bijzondere aandacht voor het jaar 1586 waarin de herovering van Venlo plaatsvond. Het uitgangspunt van reconciliatie staat hierbij centraal.

Friede in einem Bürgerkrieg: Venlo 1586 als Beispiel

Nach der Kaffeepause wird die Konferenz mit einem Vortrag von Jos Schatorjé, ehemaliger Direktor des Limburgs Museum und Doktorand an der Radboud Universität in Nijmegen, fortgesetzt. Der Referent veranschaulicht die Geschichte Venlos in den Jahren 1566-1578 im Speziellen und zeigt, dass diese Geschichte eng mit den Entwicklungen der Niederlande im Allgemeinen verbunden war. Die Prämisse der Versöhnung ist dabei vor allem im Rahmen der Rückeroberung Venlos 1586 von zentraler Bedeutung.

Laut Schatorjé lassen sich in Venlo bereits deutliche Anzeichen für rebellisches Verhalten erkennen, bevor die Grenzstadt von den Spaniern besetzt wurde. In den Niederlanden, wie auch in Venlo, war der Kampf eher ein Bürgerkrieg als ein Kampf gegen den spanischen “Besatzer” – was laut Schatorjé die Polarisierung der Bevölkerung kennzeichnet.

19/11/202219/11/2022

19.11./10:30: Diskussion 3

Prof. Dr. Ralf-Peter Fuchs weist bei der Konstruktion des Feinbildes der “Spanier” auf den großen Teil des imaginären Bildes, die ihre Handlung beeinflussen. Es kam zusätzlich die Frage auf, wer den Festungsbau im frühen 17. Jahrhundert in Roermond verwaltete. Gerard van de Garde weist auf die Beteiligung der Stadt hin. Dr. Michael Kaiser problematisiert den Begriff des “Eletto”, des “Gewählten”, und fragt, ob es solche Strukturen auch im spanischen Militär gab.

Kaiser konstatiert zudem, dass die Aachener schon vor internationalem Einfluss mit der Reformation in Kontakt kamen, da sie unter anderem von festen Rechtsformen ausgehen konnten. Die Spanier hingegen übten einen starken Einfluss bzw. Druck auf Aachen aus. Aachen war den Religionsformen auf zwei Bühnen, auf der Reichsbühne einerseits und dem spanischen Kontakt andererseits, ausgesetzt. Zur Frage der protestantischen Repräsentanz im Aachener Rat bringt Kirchner die Provenienz der Aachener der Ratsherren auf, die zumeist aus den Zünften stammten und begründet damit die protestantische Präsenz in diesem Gremium. Die Stadtgeschichte bzw. Konfessionalisierungsgeschichte von Aachen bietet zudem Fläche für einen Vergleich mit anderen Städten, wie zum Beispiel Maastricht, wobei die nähere Untersuchung eklatante Unterschiede offenbart. Problematisch ist in der vergleichenden Stadtgeschichtsforschung an diesem Beispiel die Quellenlage, da es keine überlieferten Korrespondenzen zwischen den Städten gibt und beide Städte nach 1580 verschiedene Wege gingen.

Discussie 3

Prof. Dr. Ralf-Peter Fuchs wijst bij het construeren van het vijandbeeld van de “Spanjaarden” op het grote deel van het imaginaire beeld dat hun optreden beïnvloedde. Ook rees de vraag wie de bouw van de vesting in Roermond in het begin van de 17e eeuw beheerde. Gerard van de Garde wijst op de betrokkenheid van de stad. Dr. Michael Kaiser problematiseert het concept van de “eletto”, de “gekozene”, en vraagt zich af of dergelijke structuren ook in het Spaanse leger bestonden.

Kaiser stelt ook dat de Akenaren al vóór de internationale invloed in aanraking waren gekomen met de Reformatie, omdat zij onder meer vaste rechtsvormen konden aannemen. De Spanjaarden daarentegen oefenden een sterke invloed of druk uit op Aken. Aken werd op twee momenten blootgesteld aan religieuze vormen, het keizerlijke stadium enerzijds en het Spaanse contact anderzijds. Wat de kwestie van de protestantse vertegenwoordiging in de Akense raad betreft, brengt Kirchner de herkomst van de Akense raadsleden ter sprake, waarvan de meesten afkomstig waren uit de gilden, en rechtvaardigt daarmee de protestantse aanwezigheid in dit orgaan. De geschiedenis van de stad of de geschiedenis van de religieuze denominatie in Aken biedt ook een basis voor een vergelijking met andere steden, zoals Maastricht, waarbij nadere bestudering opvallende verschillen aan het licht brengt. In vergelijkend stadsgeschiedkundig onderzoek is de bronsituatie in dit voorbeeld problematisch, omdat er geen overgeleverde correspondenties tussen de steden zijn en beide steden na 1580 verschillende wegen zijn gegaan.

19/11/202219/11/2022

19.11./10:00: Wie aus Aachenern Geusen wurden und aus Spanien der Feind der Aachener Religionsverwandten. Politisch-religiöses Wissen über die “Spanier” in der Reichsstadt Aachen

Dr. Thomas Kirchner, Wissenschaftlicher Mitarbeiter der RWTH Aachen, stellt in seinem Vortrag die konfessionspolitischen Konflikte innerhalb Aachens dar.

Zur Mitte des 16. Jahrhunderts hatte der protestantische Anteil der Bewohner und Bewohnerinnen innerhalb der Stadt Aachen so stark zugenommen, dass die katholische Bevölkerung die dadurch neu auszuhandelnden Aspekte des Zusammenlebens nicht mehr ignorieren konnte. Insbesondere die Durchführung von Gottesdiensten sowie die politische Partizipation im reichsstädtischen Magistrat standen zur Diskussion. Auch außerhalb der Stadt Aachen wurden diese Aushandlungsprozesse beobachtet. Nicht nur der Kaiser des Heiligen Römischen Reiches wollte, dass seine Reichsstadt katholisch blieb, sondern auch die Herzogtümer Jülich-Kleve-Berg und die Spanier forcierten die Durchsetzung des katholischen Glaubens.

In der Zeit der relativen Religionsfreiheit in Aachen boten die Spanier den katholischen Akteuren im Aachener Raum Unterstützung in Form von Waffen, Handelssperren und Mahnschriften. Kirchner konstatiert, dass dieser Einfluss in der Zeit der causa aquensis nicht unmittelbar die politischen Auseinandersetzungen beeinflusst hat. Dennoch führte das Wissen der Spanier über religionspolitische Auseinandersetzungen zu einem indirekten Lernprozess der Aachener Bevölkerung.

Des Weiteren betont der Redner die religionspolitischen Besonderheiten der Stadt Aachen. Die Reformation war in der Stadt lange Zeit weitestgehend unbedeutend geblieben, da man sich selbst als Reichsstadt als Schützer der Reichsreligion sah. Erst durch den Kontakt mit den Spaniern wurde deutlich, dass der Umgang mit der protestantischen Bevölkerung nicht mehr länger ausgeblendet werden konnte.

Der gesamte Prozess wurde auch durch die Medien geprägt. Die Berichte über den spanischen Umgang mit der protestantischen Bevölkerung in den Niederlanden bildeten ein Vorbild auch für den Aachener Konflikt. In diesen Quellen stehen die Spanier als Schutzherren der katholischen Konfession dar, welche sich gegen die aufständischen Geusen richten. Der Begriff Geusen, der ursprünglich die niederländischen protestantischen Freiheitskämpfer meinte, wurde von der evangelischen Gemeinden in Aachen übernommen und diente als Selbst- und Fremdbezeichnung.

Abschließend knüpft Kirchner an die Vorträge des vergangenen Tages an. Er kommt zu dem Schluss, dass die spanische Politik im Rhein-Maas Raum in Bezug auf den Aachener Religionskonflikt alles andere als “intentionslos” war, sondern letztendlich die Ausrottung des Protestantismus zum Ziel hatte.

Hoe de inwoners van Aken geuzen werden en de Spanjaarden de vijand van de Akense geloofsgenoten. Politiek-godsdienstige kennis van de “Spanjaarden” in de rijksstad Aken

In zijn lezing presenteert Dr. Thomas Kirchner, wetenschappelijk onderzoeker aan de RWTH Aachen University, de confessioneel-politieke conflicten binnen Aken.

Tegen het midden van de 16e eeuw was het protestantse aandeel van de inwoners van de stad Aken dermate toegenomen dat de katholieke bevolking niet meer om de aspecten van het samenleven heen kon die daardoor opnieuw moesten worden onderhandeld. Met name het verloop van religieuze diensten en de politieke deelname aan de keizerlijke stadsmagistraat stonden ter discussie. Deze onderhandelingsprocessen werden ook buiten de stad Aken waargenomen. Niet alleen de Heilige Roomse Keizer wilde dat zijn keizerlijke stad katholiek bleef, maar ook de hertogdommen Jülich-Kleve-Berg en de Spanjaarden dwongen de handhaving van het katholieke geloof af.

Tijdens de periode van relatieve godsdienstvrijheid in Aken boden de Spanjaarden steun aan de katholieke actoren in het Akense gebied in de vorm van wapens, handelsbelemmeringen en vermaningen. Kirchner stelt dat deze invloed niet direct van invloed was op politieke geschillen ten tijde van de causa aquensis. Niettemin leidde de kennis van de Spanjaarden over religieus-politieke geschillen tot een indirect leerproces onder de bevolking van Aken.

Bovendien benadrukte de spreker de bijzondere religieus-politieke kenmerken van de stad Aken. Lange tijd was de reformatie in de stad grotendeels onbeduidend gebleven, omdat zij zich als keizerlijke stad zag als beschermer van de keizerlijke religie. Pas door het contact met de Spanjaarden werd duidelijk dat de omgang met de protestantse bevolking niet langer kon worden genegeerd.

Het hele proces werd ook gevormd door de media. De berichten over de Spaanse behandeling van de protestantse bevolking in Nederland stonden ook model voor het Akens conflict. In deze bronnen worden de Spanjaarden afgeschilderd als beschermheren van het katholieke kerkgenootschap die zich richten tegen de opstandige Geuzen. De term Geuzen, die oorspronkelijk de Nederlandse protestantse vrijheidsstrijders betekende, werd door de protestantse gemeenschappen in Aken overgenomen en diende als zelf- en buitenlandse aanduiding.

Ter afsluiting gaat Kirchner verder waar de lezingen van de vorige dag ophielden. Hij concludeert dat het Spaanse beleid in het Rijn-Maasgebied met betrekking tot het Akense godsdienstconflict allesbehalve “intentie loos” was, maar uiteindelijk gericht was op de uitroeiing van het protestantisme.

19/11/202219/11/2022

19.11./9:30: Een onnauwkeurige, maar veelzeggende stadsplattegrond. De herinneringen van Charles Alexandre de Cröy aan het Spaanse muitersregime in Roermond, 1604-1605

Dag twee begint met een lezing van Gerard van de Garde, buitenpromovendus aan de Universiteit van Leiden en werkzaam bij het gemeentearchief in Roermond en het plaatselijke Huis van Geschiedenis.

Van de Garde presenteert in zijn lezing een stadsplattegrond van Roermond uit het boek van Charles Alexandre de Cröy, “Graaf van Fontenoy” en wijst op het belang van deze bron uit 1609 voor de geschiedenis van de stad. Hiermee tracht Van de Garde een historische lacune te vullen. Uit de memoires van De Cröy blijkt dat hij slachtoffer geweest was van het Spaanse muitersregime in Roermond onder het gezag van de “eletto” (gekozen leider) Fabio Pagano. Het boek van De Cröy schetst de ontwikkeling van Roermond ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog.

Van de Garde weet aan de hand van deze bron de modernisering van de vestingwerken te illustreren en de stadsgeschiedenis van Roermond te plaatsen binnen de politieke structuren van de Zuidelijke Nederlanden. Het boek van De Cröy wordt weinig bestudeerd door historici, maar toont een hoge mate van verknoopte gebeurtenissen wat afwijkend is ten opzichte van andere schriftelijke bronnen. De plattegrond van Roermond van De Cröy vult dus een kennislacune volgens Van de Garde. Hij sluit zijn verhaal met de vraag of andere plattegronden in het boek dat ook doen.

Ein ungenauer, aber aufschlussreicher Stadtplan. Die Erinnerungen von Charles Alexandre de Croy and das spanische Meuterregime in Roermond, 1604-1605

Der zweite Tag beginnt mit einem Vortrag von Gerard van de Garde, Doktorand an der Universität Leiden und Mitarbeiter im Stadtarchiv in Roermond und im dortigen Haus der Geschichte.

Van de Garde stellt in seinem Vortrag einen Stadtplan von Roermond aus dem Buch von Charles Alexandre de Cröy, “Graf von Fontenoy” vor und weist auf die stadthistorische Bedeutung dieser Quelle aus dem Jahr 1609 hin. Er verdeutlicht, dass mit dieser Quelle noch bestehende Forschungslücken gefüllt werden könnten. Als Opfer des spanischen Meuterer-Regimes unter “eletto” (gewählter Führer) Fabio Pagano stellt de Cröy darin seine Erinnerungen an die Entwicklung Roermonds zur Zeit des 80-jährigen Krieges dar. Van de Garde kann mit Hilfe dieser Quelle die Modernisierung der Befestigungsanlagen veranschaulichen und die Stadtgeschichte Roermonds in die politischen Strukturen der südlichen Niederlanden einordnen. Zur Veranschaulichung dieser Veränderungen vergleicht van de Garde de Cröys Werk auch mit anderen Schriften niederländischer Städte.